In Unit 3 worden de volgende onderdelen behandeld

  • Meervoud
  • This / That/ These/ Those (aanwijswoorden) 
  • Present Simple (tegenwoordige tijd)

Meervoud

Hoe maak je meervoud in het Engels?

Als je het hebt over een mens, een dier of een ding, dan zijn dat zelfstandige naamwoorden, bijvoorbeeld: boy, dog, apple.

Als je het hebt over méér dan 1 ding, dier of mens,  (het meervoud dus!) zet je in het Engels de letter S achter het woord.

        one boy               two boys

        one dog               three dogs

        one apple            eight apples

 

Let op: bij meervoud zit de s ALTIJD aan het woord vast. 

 Je schrijft dus NOOIT  ‘s

                one photo           two photos


Soms eindigt een woord op een sis-klank.
Je hoort dan een sissend geluid als je het woord uitspreekt. Je kunt ook naar de spelling kijken.
Siskklanken eindigen meestal op s ; ch ; sh ; of x.

Bij deze woorden maak je meervoud door es  achter het woord te zetten.

                One glass             three glasses

                One box                four boxes

Onregelmatig meervoud

Sommige woorden zijn heel erg eigenwijs. Daar komt geen s of es achter. Deze meervouden moet je gewoon uit je hoofd leren:

One man                                     two men

One woman                              two women

One child                                    two children

 


This / that / these / those - aanwijswoorden

Als je één ding of één persoon aanwijst, gebruik je in het Engels 

 this of that

This en that gebruik je voor één persoon of ding.

Als het ding/dier/de persoon dichtbij je is, gebruik je this

Als het ding/dier/de persoon verder weg is , gebruik je that

 

Als je méér dan 1 ding of één persoon aanwijst, gebruik je in het Engels 

these of those

 

Als de dingen/dieren/personen dichtbij je zijn , gebruik je these

Als de dingen/dieren/personen ver(der) weg  zijn , gebruik je those

 

 

Dichtbij Ver(der)weg
enkelvoud (één ding, mens of dier) this that
meervoud (meer dan 1 ding, mens of dier these those

Present Simple

Wanneer gebruik je de present simple?  :    Als je wilt zeggen dat iets vaak of altijd gebeurt. Dus  iedere dag, iedere week, iedere ochtend.

Hoe maak je de Present Simple?

Je gebruikt het hele werkwoord

BEHALVE bij She He  of IT.

Dan zetten we een S achter het hele werkwoord.

Bijvoorbeeld:

I walk home

We walk home

He walks home

Sarah walks home

LET OP: dus ook na een woord of naam die je kunt vervangen door She He of It ,
 zet een –s achter het werkwoord.

Dus Maria walks home

My brother laughs every day

My friend loves dogs


We noemen dit ook wel de SHIT-regel! 

Vragen met de Present Simple

In vragen met de Present Simple gebruik je do of does.

Bij       I / you/ we / they    gebruik je do

Bij      She / He / It gebruik je does.

 

Hoe maak je nu de vraag:

Do / Does  + onderwerp + hele werkwoord (en daarna de rest van de zin).

 

Do you like dogs?

Does Richard play tennis?

Do we have school today? 

Ontkenningen in de Present Simple

zeggen dat het niet zo is.

 

Bij ontkenningen gebruik je don't of doesn't.

Bij       I / you/ we / they    gebruik je don't

Bij      She / He / It gebruik je doesn't.

 

Hoe maak je nu de ontkenning:

Je gebruikt don't / doesn't met daarachter het hele werkwoord.
Meestal staat het onderwerp vóór de ontkenning.

Dus:

Don't / Doesn't  + hele werkwoord 

vb:

You don't like dogs

Richard doesn't play tennis

We don't have school today.

Oefenen met de Present Simple: 

als je extra wilt oefenen, klik op de onderstaande links. Je kunt dan online oefenen!

Extra oefeningen (iets moeilijker)


Maak jouw eigen website met JouwWeb